Surinamers aan het front

9 september 2019
Deel dit bericht:
Gevechten in de Pacific.

Maar weinig Nederlanders weten welke rol Suriname en Surinamers speelden in de Tweede Wereldoorlog. De Amerikaanse oorlogsindustrie was voor de productie van militaire vliegtuigen voor meer dan 65% afhankelijk van Surinaamse bauxiet. Suriname fungeerde verder als veilige haven voor onder meer Joodse vluchtelingen uit Nederland. In Nederland gaven Surinaamse verzetsstrijders hun leven voor het vaderland. Wellicht het minst bekend is dat honderden jonge Surinaamse mannen en vrouwen als vrijwilligers en dienstplichtigen bij verschillende onderdelen van de Nederlandse krijgsmacht dienden: bij het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL), het Korps Stads- en Landwachten, de Prinses Irene Brigade, de Schutterij, de Compagnie Vrouwelijke Hulpkrachten, de marine (het Korps Mariniers, de vloot en op duikboten), de koopvaardij als (kanonniers) en als jachtvliegers. Een klein deel vervulde zijn of haar taak in Suriname, een groter deel werd uitgezonden naar de Nederlandse Antillen, Nederlands-Indië en Europa. In 1944 meldden honderden Surinaamse vrijwilligers zich voor de strijd tegen Japan. Zij werden ingedeeld bij het KNIL, opgeleid in Australië en ingezet in voormalig-Nederlands Indië. Twee Surinaamse vrijwilligers vertellen hun verhaal.

Fotografie: NIOD en NIMH

Voor je kameraden en voor je eigen leven
Henk Olieberg (1922-2012) wist nog goed hoe het begon. Na vertrek uit Paramaribo werden de vrijwilligers achtervolgd door een Duitse onderzeeër, waardoor ze drie dagen in de haven van Trinidad moesten schuilen. Toen ze opnieuw achterna werden gezeten, weken ze uit naar Panama. Daarna vervolgden ze hun reis naar Australië. In Suriname was de vrijwilligers verteld dat ze achter de linies dienst zouden doen. Ze zouden worden ingezet om ondersteunend werk te doen, zoals lijken opruimen en gewonden verzorgen. Toen ze in Australië aankwamen werden zij door luitenant-kolonel van het KNIL J. Breemouer, commandant 1e Bataljon KNIL, verwelkomd. Hij maakte gelijk duidelijk dat de jongens waren bedonderd in Suriname en van werk achter de frontlinie geen sprake was. “Jullie gaan allemaal, stuk voor stuk, de oorlog in!”  In Camp Casino bij Brisbane kreeg Olieberg een training bij de Jungle Warfare School voordat hij richting Nederlands-Indië vertrok. In Amerikaans uniform werd hij naar het front gevlogen. Er zaten nog Japanners op Balikpapan, Tarakan en Morotai.

Op deze drie eilanden moest Olieberg vechten. “Het eerste gevecht was een hevig gevecht. Met het eerste gevecht voel je je dan ook niet lekker, want je had nog nooit zoiets meegemaakt, maar je moest wel, voor je kameraden en voor je eigen leven!” Olieberg werd tijdens een gevecht op het eiland Balikpapan in zijn rechterbeen geraakt. “Gelukkig konden de Japanners niet heel goed schieten, de kogel is langs mijn bot gegaan en in mijn been blijven zitten.” Ondanks de zware gevechten bleef het moreel hoog. Olieberg is van mening dat dit vooral kwam door zijn directe commandant, eerste luitenant van het KNIL Kees de Gooyer. “Als alle Hollanders zo dapper konden zijn als luitenant De Gooyer, dan hadden we de oorlog eerder gewonnen. Toen we naar het front gingen, maakte hij ons duidelijk dat hij trots was op zijn Surinaamse jongens. Zo moesten we wel van deze luitenant houden.”

 

1 / 1

Schieten om in leven te blijven
Iwan Dompig (1924-2021) is een van de laatste nog levende leden van het 18e Squadron NEI (Netherlands East Indies). Het squadron voerde vanuit Australië, en later vanuit vooruitgeschoven vliegvelden op Biak en Morotai, aanvallen uit op Japanse schepen. Dompig behoorde tot het grondpersoneel van het squadron. Op de vliegvelden vlak achter het front maakte hij een aantal aanvallen mee: “Je kan je niet voorstellen hoe het is in een oorlog. Je moordt niet, je schiet omdat je in leven wilt blijven! Je had er geen enkel idee van dat je iemand neerschoot. Je schoot een vijand weg, punt. Ja, want ze wilden ons vernietigen.” Het 18e Squadron voerde vele succesvolle bombardementsvluchten uit, maar er waren ook verliezen. “Over dat eerste treurde je niet, want het was je vijand, maar als een vliegtuig van ons niet terugkwam, moesten we huilen”, bekent Dompig als hij over deze periode vertelt.

1 / 1

Richting het einde
Dompig heeft een groot aantal luchtaanvallen door Japanners meegemaakt. “Je weet op dat moment niet hoe je eruit komt, maar ik ben er nog. Ik zag ze overvliegen, heel hoog. Ze dropten hun bommen en ik denk dat ze niet wisten waar die precies terechtkwamen. En daar beneden wist je nooit of er iets op je kop kwam. Wie zou dan niet bang zijn? Dat mag je me vertellen, wie niet bang is in een oorlog. Iedereen is bang en je bent altijd gespannen: haal ik het of niet?” In de laatste fase van de strijd tegen de Japanners maakte Dompig in juli 1945 de aanval op Balikpapan mee. Vanaf het schip waarmee het grondpersoneel werd getransporteerd, zag hij hoe geallieerde oorlogsschepen Balikpapan zwaar beschoten. “Het was als een film”, aldus Dompig. “Na het bombarderen zijn we gaan landen. We moesten toen direct een vliegveld maken, zodat onze vliegtuigen konden landen. Ze hebben Balikpapan echt platgebombardeerd. Toen we aan land gingen, hebben we maandenlang niemand gezien. De bevolking zat in het bos en de Japanners ook, je zag er af en toe een paar, die moesten zich overgeven, maar die wilden niet. Dus: boem, boem!”

1 / 1

Tussen wal en schip
In augustus 1945 capituleerde Japan. De Surinaamse vrijwilligers bleven in Nederlands-Indië totdat in maart 1946 de eerste troepen vanuit Nederland arriveerden. “Je was daar tussen wal en schip, want op de bussen en trams hadden de Indonesiërs geschilderd: Awas orang Suriname, Surinamers oppassen! Deze zaak gaat jullie niet aan! En gelijk hadden ze. Zelfs ’s avonds riepen ze op de radio: ini perkara Blanda poena, het is een gevecht tegen de Hollanders. Dus wat moest je doen?”, aldus Dompig. Toen ze het bevel kregen om tegen Javanen te vechten, protesteerden Surinaamse vrijwilligers. In Suriname waren Javanen hun buren. Gezamenlijk vroegen ze overplaatsing aan. De Nederlandse legerleiding stemde hiermee in omdat ze bang was dat de Surinamers zich bij de onafhankelijkheidsstrijders zouden aansluiten. Via Nederland keerde de vrijwilligers in groepen terug naar Suriname. Bij terugkomst was er geen werk en geen huisvesting. De mannen moesten opnieuw beginnen. In 1951 zou een aantal ‘Australiëgangers’ zich opnieuw meldden om als vrijwilliger in naam van Nederland in Korea te vechten. In het Nederlandse Detachement van de Verenigde Naties dienden 115 Surinaamse vrijwilliger. Een van hen was Iwan Dompig.

Luister een interview!
Geïnteresseerd in de verhalen van veteranen die hebben deelgenomen aan de bevrijding in de Pacific? Die kunt u beluisteren in onze Interviewcollectie Nederlandse Veteranen. Luister hier naar de interviews met de heren Dompig en Olieberg.