Krijgsgevangen in Nederlands-Indië

23 oktober 2019
Deel dit bericht:
Kees de Lathouder (1915–2012) kwam terecht bij de vernietigingsbrigade van Bandjermasin.

Dit is het verhaal van veteraan Kees de Lathouder (1915–2012). In 1939 vertrok hij naar Nederlands-Indië om te werken voor de Koninklijke Pakketvaart Maatschappij (KPM). Hij werd geplaatst in Bandjermasin (Borneo).Terwijl De Lathouder zich daar settelde, werd Nederland in mei 1940 door de Duitsers bezet. Het leven ging in Bandjermasin ongestoord door, totdat de Japanners op 7 december 1941 de Amerikaanse marinebasis Pearl Harbor op Hawaii aanvielen. De Nederlandse regering in Londen verklaarde de volgende dag Japan de oorlog. Vanaf dat moment werd een groot aantal Nederlandse mannen in Nederlands-Indië gemilitariseerd, onder wie ook De Lathouder. Hij kwam terecht bij de infanteristen, te weten de vernietigingsbrigade van Bandjermasin. In het kader van de Interviewcollectie Nederlandse Veteranen (ICNV) werd De Lathouder in 2009 geïnterviewd.

Beeld: NIMH / NIOD / Australian War Memorial

De Nederlandse regering in Londen verklaarde de dag na de aanval Japan de oorlog. Vanaf dat moment werd een groot aantal Nederlandse mannen in Nederlands-Indië gemilitariseerd, onder wie ook De Lathouder. Hij kwam terecht bij de infanteristen, te weten de vernietigingsbrigade van Bandjermasin. In het kader van de Interviewcollectie Nederlandse Veteranen (ICNV) werd De Lathouder in 2009 geïnterviewd.

Vluchten naar de jungle

Vanaf het moment dat De Lathouder gemilitariseerd was, ging hij met regelmaat mee op patrouille in de jungle. De dreiging van een Japanse aanval op Nederlands-Indië werd steeds groter. De Lathouder kreeg de taak om de aanlegsteigers te vernietigen als het zover was. Voor Japanse schepen werd het dan moelijker om af te kunnen meren. Na de slag in de Javazee (27 februari 1942) trokken steeds meer Japanse stoottroepen het binnenland van Borneo in. Bandjermasin werd niet langer verdedigd en de legerleiding trok naar het nog veilige Java. Ook de laatste schepen van de KPM vertrokken en De Lathouder bleef achter in een bijna verlaten stad. Hij begon met de vernietiging van de aanlegsteigers. Uiteindelijk liet hij een brandend Bandjermasin achter zich. Hij vertrok met de Boelian (motorboot), die hem ter beschikking was gesteld, richting de jungle.

“Mijn plan was om gedurende de korte tijd die de oorlog zou duren, mezelf terug te trekken in de bushbush om in hartje Borneo als een soort ‘jungle pimpernel’ de oorlog door te komen.”

Na een aantal dagen vond De Lathouder ver van de bewoonde wereld een geschikte plek om zich in de jungle te verschuilen. “Ik zocht contact met de lokale bevolking met de bedoeling mij schuil te houden. Voor wat zout en sigaretten deden ze alles voor me. Waar ik geen rekening mee gehouden had, was dat de inheemse bevolking met de tam-tam, hun trommels, van kampong naar kampong berichten doorgaven. Dit werkt misschien wel even snel als bij ons met de telegrafie. Het bericht zou heel goed geweest kunnen zijn: ‘Er zit hier een Blanda (blanke of vreemdeling), een militair in de rimboe, of iets dergelijks.’ Het kan ook zijn dat de Dayaks (lokale bevolking), die me zo betrouwbaar leken, van de Japanners hadden gehoord dat er geld op het hoofd van elke Blanda werd gezet die gevlucht was.” Na een aantal weken werd het avontuurlijke leven van De Lathouder verstoord. Via een koerier van zijn commandant, kapitein J.H. van Epen, kreeg hij een briefje met de mededeling dat hij getraceerd was. Nederlands-Indië was inmiddels gecapituleerd en De Lathouder kreeg de opdracht om zich zo spoedig mogelijk bij zijn legeronderdeel in Poeroek Tjahoe te melden.

Terug naar Bandjermasin

Enige dagen na de aankomst van De Lathouder in Poeroek Tjahoe kwamen de Japanse militairen de overgave en de afvoer van de Nederlandse militairen en burgers regelen. “We werden in Poeroek Tjahoe ingescheept en met enkele riviersleepbootjes werd de gehele Europese gemeenschap stroomafwaarts naar Bandjermasin teruggebracht. Aldaar aangekomen werden allereerst de burgers gescheiden van de militairen. Wij (de militairen) werden vanaf het haventerrein met onze handbagage afgemarcheerd, ten aanschouwe van de bevolking, dwars door de stad, naar de tangsi (kazerne).

Daar moesten we op het plein alle bagage openleggen. Door de Japanse militairen werd allereerst alles, wat naar hun mening waarde had, eruit gehaald en in grote kisten gegooid. Wij moesten ons tot op de onderbroek na uitkleden. Horloges, gouden ringen, vulpennen, alles werd afgenomen. Boek en schrijfgerei werden ook weggenomen. Dat was absoluut verboden onder de krijgsgevangenen. Hooguit een paar bijbeltjes mochten na lang aandringen worden gehouden.” De Lathouder mocht zijn bril houden. Deze bril overleefde de hele oorlog, maar viel op het laatst bijna uit elkaar. “Na eindeloos indelen, nog steeds op het plein en ten overstaan van de bevolking, hetgeen zeer vernederend was, mochten we eindelijk in groepjes de barakken in en kreeg ieder zijn plekje van 60 cm breed toegewezen”, aldus De Lathouder.

In het krijgsgevangenkamp in Bandjermasin kwam De Lathouder als kok bij de keukenploeg te werken. Het rantsoen was de eerste maanden niet groot, maar volgens De Lathouder toch nog vrij redelijk. Met vijf man had hij in het kamp een groep gevormd en onderling deelden zij gesmokkeld eten met elkaar. Na enige tijd werd De Lathouder ook voor klusjes buiten het kamp ingezet, onder andere voor het herstellen van steigers en het lossen van schepen. De Lathouder geeft aan dat hij altijd optimistisch bleef en dat hij op een bepaalde manier er de humor wel van inzag dat de rollen nu omgedraaid waren. Ondanks het optimisme van De Lathouder werd de sfeer al snel grimmiger. Zo werd het eten steeds minder.

“Je kreeg nog maar maximaal tweemaal per dag een afgestreken halve dop rijst. Praktisch geen groenten of vlees meer. Soms kwam er wel eens iets van resten van de botten of graten van haaien en andere restjes uit de Japanse keuken. Dat gaf dan nog een beetje smaak aan de waterige sajoer (soep). De mensen vermagerden zienderogen en de eerste beriberi-klachten dienden zich aan door gebrek aan vitamine B.”

Daarnaast stonden er ook zware straffen op het smokkelen van eten. “Als je gesnapt werd bij het naar binnensmokkelen van eten, betekende dat minstens uren lang met gesmokkeld waar boven je hoofd in de brandende zon staan en natuurlijk ook een pak slaag met de knuppel.” Na een jaar in het krijgsgevangenkamp van Bandjermasin te hebben doorgebracht werd De Lathouder met vele anderen overgebracht naar het krijgsgevangenkamp in Balikpapan.

1 / 1

Krijgsgevangenschap in Balikpapan

Na ongeveer vier dagen kwam De Lathouder aan in Balikpapan. Na deze tocht hadden veel mensen zware dysenterie en begonnen de dagelijkse sterfgevallen. De meesten werden ingedeeld bij de aanleg van een kustweg nabij Balikpapan. Iedereen die nog kon lopen moest hieraan werken. “Je liep de hele dag op bloten voeten de zee in om langs de kust koraal los te hakken en vervolgens het koraal in mandjes een tien meter hoge kust op te sjouwen. Dit telkens met bloedende en zwerende benen tussen scherpe rotsen in het zoute water. Je was blij als je eens bij een andere ploeg werd ingedeeld.”

Als er corvee in de varkensstallen was, dan meldde De Lathouder zich altijd aan. Als de Japanners de andere kant opkeken, dan at hij het voer van de varkens stiekem zelf op. Corvee vormde voor De Lathouder zo een manier om aan te sterken. Het krijgsgevangenschap duurde voort en steeds meer mensen kwamen om het leven. Ook een aantal maatjes van De Lathouder overleed. Zelf werd hij ziek. Naast malaria, had hij mijnworm en beriberi. Toen De Lathouder op het randje lag, kwam de redding vanuit Japanse hoek. Hij kreeg een injectie met vitamine en wonder boven wonder kwam De Lathouder er weer boven op.

Vanaf begin 1945 kwamen er steeds vaker Amerikaanse bommenwerpers over. De krijgsgevangenen werden teruggetrokken naar andere plekken. Zo werd De Lathouder teruggebracht naar Bandjermasin en vervolgens naar Poeroel Tjahoe. Daar moesten de mensen die nog konden lopen in snel tempo schuilkelders aanleggen.

“Het was een soort loopgraaf, waar overheen planken en takken waren gelegd en afgedekt met aarde. Waardeloos als schuilkelder, maar later begrepen we dat dit  onze eigen massagraven hadden moeten worden.”

Het precieze einde van de oorlog kreeg De Lathouder niet mee. Ze kregen in het kamp te horen dat er een zware bom (atoombom) op Japan was afgeworpen en plotseling kregen ze meer rijst te eten.

1 / 1

Australisch hospitaal

Nadat de oorlog met Japan voorbij was, kwam De Lathouder in een Australisch veldhospitaal in Bandjermasin terecht. “Wij lagen daar, 40 of 45 kilo wegende wrakken, geraamtes met een soort doodskop, uitpuilende ogen. U kent ze wel, net als die op die foto’s van Dachau en Auschwitz.” In de ziekenzaal kreeg De Lathouder bezoek van de vrouw van een overleden maatje waarmee hij  in een kamp had gezeten. Deze vrouw, Bum Hoedt, wist inmiddels al dat haar man het niet had overleefd. Nadat De Lathouder was aangesterkt vertrok hij samen met Bum Hoedt, met wie hij het inmiddels goed kon vinden, naar Australië. Daar werden ze verliefd op elkaar en trouwden.

Uiteindelijk ging De Lathouder weer werken voor de KPM in Nederlands-Indië. In 1949 besloot de familie De Lathouder terug te keren naar Nederland. Na jaren kwam De Lathouder terug op Nederlandse bodem. “Ik had in 1939 gedacht dat ik na een jaar of vier wel met verlof naar Nederland zou gaan, niet vermoedend dat het tien jaar zou duren.” De Lathouder en zijn vrouw vierden in 2006 nog hun 60-jarig huwelijk.

1 / 1

Geïnteresseerd om het hele interview met Kees de Lathouder te luisteren? Klik hier.