Getuige van het grote bombardement op Dresden, 13-14 februari 1945

13 februari 2020
Deel dit bericht:
Gerard Koster (1921-2013) maakte als krijgsgevangene het bombardement in Dresden mee.

Veteraan Gerard Koster (1921-2013) uit Haarlem werkte tijdens de Tweede Wereldoorlog als krijgsgevangene in een fabriek in Dresden. Hij was getuige van het verwoestende bombardement op 13 en 14 februari 1945. Daarbij kwamen naar schatting 25.000 mensen om het leven. In de weken daarna moest Koster de doden bergen en puin ruimen. Wat hij toen heeft meegemaakt, heeft hem voor de rest van zijn leven getekend.

dresden-bombardement-verhalen-van-veteranen
Bron header: Bundesarchiv

Koster verliet de ambachtsschool in Haarlem met een diploma als metaalbewerker. Omdat er vanwege de crises vrijwel geen werk was, ging hij in 1940 in militaire dienst. Hij kwam terecht bij het depot van de Cavalerie op de Alexanderkazerne in Den Haag. Op 10 mei 1940 maakte hij het Duitse bombardement op deze kazerne mee waarbij drie korporaals en 63 huzaren omkwamen. Koster verloor zijn beste dienstmaat die in zijn plaats op wacht stond.

“Die had het van mij overgenomen. Dat was niet zo leuk. Maar ja, dat is nou eenmaal zo.”

Na een aantal weken mocht hij uit krijgsgevangenschap omdat hij op papier werk had bij een oom met een expeditiebedrijf. In werkelijkheid ging hij aan de slag in de confectie-industrie.

In mei 1943 kregen alle mannen die in militaire dienst hadden gezeten te horen dat ze zich weer in krijgsgevangenschap moesten melden. In juli 1943 was Koster aan de beurt. Hij gaf gehoor aan de oproep en meldde zich in het Wehrmachtlager in Amersfoort. Na een aantal dagen in Amersfoort werd hij met de trein naar krijgsgevangenkamp Stalag IV B Mühlberg aan de Elbe getransporteerd. Dit was een groots Duits krijgsgevangenenkamp waar zich allerlei verschillende nationaliteiten bevonden: Engelsen, Australiërs, Nieuw-Zeelanders, Zuid-Afrikanen, Fransen, Serven, Belgen en Nederlanders. Vanaf 1943 kwamen er ook Italianen bij die zich tegen Duitsland hadden gekeerd. In een afgesloten deel van het kamp zaten ook Russische krijgsgevangenen.

“Alles wat tegen Duitsland was zat eigenlijk daar. Maar dat werd wel gescheiden hè. Engelsen en zo, daar mochten we wel mee spreken, maar met de Russen niet. Dat waren stumpers. Die hadden het nog veel slechter als wij.”

In Mühlberg heerste de verveling. De krijgsgevangenen verzorgden hun eigen maaltijden, maar waren voor de rest van de dag vrij. Volgens Koster werd er vooral veel gepraat en soms ook gesport. “Overdag mocht je voetballen.” Vooral de Engelsen waren fanatiek, want die hadden voormalige beroepsvoetballers in hun midden.

1 / 1

Firma Seidel & Naumann, Dresden
Na drie weken werd Koster naar Dresden gestuurd en in een fabriek aan het werk gezet. Volgens het ‘Verdrag betreffende de behandeling van krijgsgevangenen’ mochten krijgsgevangen officieren en onderofficieren niet werken, soldaten wel. “We waren op transport gesteld en toen kwamen we terecht in Dresden, in een fabriek, die heette Seidel en Naumann. Dat was een naaimachinefabriek, maar maakte toen ook oorlogsmateriaal natuurlijk. Daar kwam ik achter een draaibank.” In zijn papieren stond dat hij in de damesconfectie zat, dat hij kleermaker was.

“Maar ik kwam toch achter een draaibank terecht. Ik deed net dat ik het niet kon natuurlijk.”

Dat hielp niet veel, want hij kreeg een ‘insteller’ naast zich, die de machine voor hem instelde zodat hij toch aan de slag kon. Deze man, Willy Richter, was in het verleden politiek actief geweest voor de Sozialdemokratische Partei Deutschlands en werd zelf in de gaten gehouden. “Hij kon niet zoveel met mij praten, maar nam wel eens een stukje brood voor me mee of met kerstmis een kippenpootje of zo”, aldus Koster.

Koster wist niet precies wat hij maakte. Later bleek het een onderdeel van een vliegtuigmitrailleur te zijn. Hij maakte lange dagen: twaalf uur op en twaalf uur af. Koster zou betaald krijgen, maar ontving maar één keer maandsalaris. De Duitsers beloofden het geld op een bankrekening te storten. Het salaris zou na beëindiging van de oorlog worden overgemaakt. “Dat is er natuurlijk nooit meer van gekomen”, vertelt Koster. Ze kregen wel speciaal ‘krijgsgevangengeld’, waarmee ze een kopje koffie in de fabriek konden kopen. Ze kregen ook pakketten van het Rode Kruis waarin koffie en andere zaken zaten die ze verhandelden. Dan hadden ze wat geld waarmee ze bijvoorbeeld brood kochten om hun rantsoen aan te vullen. “Er zijn momenten geweest dat we krom lagen van de honger.” Van zijn Duitse afdelingschef in de fabriek kreeg hij elke dag drie sigaretten. Waaraan hij dat te danken had, wist hij niet.

“De fabriek lag aan de ene kant van de weg en de barak waarin wij verbleven lag aan de andere kant van de weg.” Om de barak lag prikkeldraadversperring, maar de bewaking was minimaal:

“Er was wel bewaking. Die liepen af en toe een rondje. En die wisten ook wel dat we er af en toe uitslopen.”

Koster en twee kameraden hadden een sleutel nagemaakt voor een achter een altaar verborgen deur waar ze ongezien de barak in en uit konden. “We wisten het maar met zijn drieën, want naderhand waren we met honderd man en met honderd man eruit dat kon natuurlijk niet. Dat hebben we wel geheim gehouden. Dus dan gingen we wel eens stappen. En dan ging je effe in een café een biertje drinken.” Ook op andere plaatsen kwam het voor dat bewakers oogluikend toelieten dat krijgsgevangen zich buiten het kamp begaven. Zeker tegen het einde van de oorlog waren bewakers steeds vaker bereid om in ruil voor sigaretten of koffie even een andere kant op te kijken.

1 / 1

In de fabriek werkten naast Nederlandse, ook Franse, Poolse, Belgische en Italiaanse krijgsgevangenen. En er werkten Russische dwangarbeidsters. Die waren volgens Koster zo van straat gepikt: “Dan kwam er een militaire wagen en ‘instappen’. Die kregen niet eens de gelegenheid om naar huis te gaan om te zeggen ‘ik ben gepakt’.” In de fabriek gaven de Nederlandse krijgsgevangenen de Russische dwangarbeidsters stiekem een deel van hun Rode Kruis pakketten.

De Russische vrouwen woonden in een eigen barak naast die van de Nederlanders. Tussen de Nederlandse en Russische barak lag onder een manshoge rioolbuis met aan twee kanten een toegangsdeur die door zowel de Nederlandse krijgsgevangenen als de Russische dwangarbeidsters tijdens luchtaanvallen als schuilplaats werd gebruikt. Als zij daar tijdens een luchtalarm schuilden, werd het soms gezellig. Onder begeleiding van een door het Rode Kruis aan de Nederlanders geschonken trekharmonica zongen en dansten de jongelui tijdens bombardementen.

“Op een gegeven moment kregen we te horen, dat kan niet meer. […] Het is wel gebeurd. Je moet er wat van maken toch. Anders ga je ten onder”, aldus Koster.

Op 7 oktober 1944 bombardeerden Amerikaanse vliegtuigen de fabriek van Seidel & Naumann. Daarbij kwamen enkele Belgische krijgsgevangenen om het leven. Koster en anderen moesten voor hun veiligheid naar het platteland waar hij met zo’n tien maten bij een boer terecht kwamen. “We werden meteen aan tafel uitgenodigd en we hebben daar meegegeten. Ik had in maanden niet zo lekker gegeten als daar.”

Krijgsgevangenen mochten volgens ‘Verdrag betreffende de behandeling van krijgsgevangenen’ niet in de oorlogsindustrie werken. Om de boel te maskeren vonden de werkzaamheden in kleinere werkplaatsen en fabrieken plaats zonder dat de Duitsers de krijgsgevangen vertelden wat ze maakten. Het Zweedse Rode Kruis greep op een gegeven moment in en de Nederlandse krijgsgevangen in de fabriek van Seidel & Naumann, onder wie Koster, werden vanaf toen ingezet bij het transport van machines. Dat maakte volgens Koster voor de oorlogsindustrie niet zo veel uit. Hij stond niet meer achter de draaibank, maar was wel betrokken bij het transport ervan. “In plaats van direct ben je er indirect mee bezig”, aldus Koster. In de vrachtauto had hij wel de gelegenheid om naar de radio te luisteren. De chauffeur van de vrachtwagen wist wanneer de uitzendingen in het Nederlands waren en moest dan ‘toevallig’ plassen.

Het grote bombardement op Dresden
In de avond en nacht van 13 op 14 februari 1945 en de daaropvolgende ochtend vond in meerdere aanvalsgolven een grootschalig, geallieerd bombardement op Dresden plaats. Het strategische doel was zoveel mogelijk schade en slachtoffers maken om het Duitse moreel te breken. Daarnaast was Dresden doelwit vanwege het grote spoorknooppunt dat werd gebruikt voor de aanvoer van personeel en materieel naar het Oostfront. Volgens sommige bronnen wilden de geallieerden met het bombardement de snel oprukkende Russen een waarschuwing geven om niet teveel Duits grondgebied in te nemen.

Bij het grote bombardement vielen naar schatting 25.000 doden en werd het overgrote deel van de historische binnenstad verwoest. Om 22.30 uur op 13 februari was de eerste aanvalsgolf, om 01.30 uur op 14 februari de tweede en om circa 12.00 uur de derde. Na de eerste aanvalsgolf ging Koster de stad in om te kijken of hij kon helpen. Toen de tweede aanvalsgolf plaatsvond, school hij onder een brug, terwijl hij tot zijn middel in de Elbe stond. “Dan heb je geen tijd, dan is het vluchten, vluchten, vluchten. Je was wel in de stad, maar je moest het zelf maar uitzoeken.”

(Foto: Deutsche Fotothek / Erich Andres)

dresden-bombardement

Na de laatste aanvalsgolf zetten de Duitsers krijgsgevangen in om slachtoffers te zoeken en te bergen. Veel gebouwen in de oude binnenstad van Dresden waren van hout. De stad was uitstekend geschikt voor het aanjagen van vuurstormen waarbij vele kleine brandjes veranderen in een grote angstaanjagende, zichzelf uitdijende vuurzee. Veel inwoners van Dresden kwamen om door de enorme hitte en de vlammen die de vuurstormen veroorzaakten. De inwoners die zich in hun kelders hadden verscholen, stikten door een tekort aan zuurstof en rookontwikkeling. “We kregen een kaars en met die kaars gingen we de kelders in”, vertelde Koster. In de kelders troffen Koster en zijn kompanen naast gestikte slachtoffers grote hoeveelheden voedsel en drank aan. De inwoners van Dresden hadden hun kelders als woonruimte ingericht en hun voorraden daar opgeslagen. “Als er wat gebeurde, dan hadden ze nog wat”, aldus Koster. “We hebben veertien dagen lang na het bombardement warme appelmoes met warme wafelen gegeten. […] We hebben een eldorado gehad in die kelders. Zowel van eten als van drinken. En dat is ons geluk geweest.” De grote hoeveelheid drank die ze aantroffen, hield ze op de been bij de verschrikkelijke werkzaamheden die ze moesten verrichten.

“Er waren mensen bij die trok je zo uit elkaar. Dan had je een arm of been in je hand.”

Koster en zijn maten zochten zeven weken lang naar slachtoffers. Daarna ruimden ze puin. Door onderling lol te maken en veel te drinken, hielden ze zich staande. De inwoners van Dresden keken uiteraard met gemengde gevoelens naar de buitenlandse jongelui die dronken en lachend in de puinhopen van het centrum aan het werk waren.

1 / 1

Massaverkrachtingen door het Rode Leger
Tot begin mei 1945 verbleef Koster in Dresden. Toen werden hij en de andere krijgsgevangenen door de Duitsers richting Praag gedreven. In Telpice in Tsjechoslowakije werden ze door de Russen bevrijd. Met een groep van zo’n vijftig Nederlandse krijgsgevangenen ging Koster op weg naar Nederland. Samen met een maat reed hij op een gestolen fiets vooruit om kwartier te maken. Bij boeren vroegen ze om voedsel en een slaapplaats in de schuur. Van de Russen had Koster een pistool en munitie gekregen om zijn hulpvraag kracht bij te zetten. “Die heb ik maar een keer hoeven gebruiken. Ze vonden het natuurlijk niet leuk, maar als je zei als je het niet doet dan haal ik de Russen wel, nou dan deden ze dat wel, want ze waren als de dood [voor de Russen].”

Tijdens zijn omzwerving in het oosten van Duitsland was Koster getuige van massaal seksueel geweld van het Rode leger tegen vrouwen. Russische militairen maakten geen enkel onderscheid. De verkrachtingen waren volstrekt willekeurig en betroffen vrouwen van allerlei nationaliteiten, leeftijden, soorten en maten. Zelfs gevangen vrouwen in net bevrijdde kampen werden misbruikt. Het misbruik is jarenlang verzwegen. Dat maakt de getuigenis van Koster bijzonder. “Die Russen gebruikten ze van zo groot [kleine meisjes] tot tachtig jaar. Dat maakte ze niet uit”, aldus Koster. Toen ze door de Duitse plaats Frauenstein fietsten, vroeg een Duitser ze om hulp. In de lokale kerk troffen ze Duitse mannen en vrouwen aan die door Russische militairen gevangen werden gehouden. De vrouwen werden verkracht.

“Ze werden allemaal gebruikt. Wat konden wij er aan doen met z’n tweeën? We zijn maar weggegaan. Je kon toch niks.”

Onderweg van Chemnitz naar Erfurt werd Koster en zijn maat in het Nederlands aangeroepen door een jonge vrouw in een Russisch uniform. “Hé jongens, kennen jullie wat voor me doen?” Het was een dochter van Nederlandse ouders die vanwege hun communistische denkbeelden in de jaren dertig  naar de Sovjet-Unie waren geëmigreerd. “Toen heeft ze ons mee naar boven genomen. Toen lag daar een Duits meisje, zwaar verminkt aan beide bovenbenen. Ze zegt: ‘m’n kameraden – dat waren haar kameraden, de Russen – die komen hier steeds, die kruipen maar steeds boven op d’r. En ik kan er niks aan doen. Kennen jullie d’r niet meenemen?’” Koster en zijn maat stonden machteloos.  “Hoe moet je dat meenemen? En voor haar [de Russische soldate] was het ook niet leuk, want we lieten haar ook in de narigheid achter.”

1 / 1

Ontvangst in Nederland
Bij Erfurt werden de Nederlanders door de Amerikanen opgevangen en met vrachtwagens naar Nancy in Frankrijk gebracht. Vandaar gingen ze met de trein naar Maastricht en vervolgens naar Weert. De Van Horne-Kazerne in Weert was ingericht als ontvangstcentrum voor gerepatrieerde krijgsgevangenen van de Koninklijke Landmacht. “Toen werden we uitgescholden voor landverraders. Dat komt omdat toen wij in krijgsgevangenschap moesten, kwam uit Engeland het bericht dat wij ons niet moesten melden. We moesten maar onderduiken. Maar je kan het hele Nederlandse leger tocht niet onder laten duiken?” Begin juni was Koster na twee jaar krijgsgevangenschap weer terug in Haarlem.

Hij had na terugkomst geen hekel aan Duitsers. “Mijn familie van mijn moeders kant kwam zondagsmorgens bij oma. De hele familie kwam daar koffie drinken. Toen na de oorlog, toen ik de eerste keer daar kwam, was ook het hele spul bij elkaar. Dat was begin juni, een maand daarna. Ik hoor mijn vader nog zeggen ‘ze moeten die moffen allemaal op hun verjaardag dood maken. Dan zijn we er in een jaar vanaf’. En er waren nog een paar van die opmerkingen. Toen heb ik gezegd: ‘maar er zijn ook goede moffen’. Nou we [Koster en zijn latere echtgenote] moesten er alle twee uit. En het heeft weken geduurd voordat we weer terug mochten komen. Alleen omdat ik zei dat er ook goede moffen waren. En die waren er ook. Je moet toch eerlijk blijven, vind ik tenminste. Ik heb goede meegemaakt.”

Het grote bombardement in Dresden bleef Koster zijn hele leven achtervolgen. “Die maand februari 1945. […] Die steekt er boven uit, dat beheerst je helemaal. […] Ik ga naar bed en ik zit in Dresden.” Hij droomde er vrijwel elke nacht van. ”Zeven weken lijken ruimen, gaat niet in je koude kleren zitten. Moet je nagaan wat je dan in je handen houdt. In een stad die zo heet is geweest dat het koelwater kookt. Op de binnenplaats – Altmarkt heet dat – hadden ze een bassin met water gemaakt voor als er eens wat gebeurde dat ze water hadden in de binnenstad om te pompen. Dat water kookte. Ik heb brandende mensen gezien – hun kleren branden – heb ik er in zien duiken. Die mensen waren meteen gekookt.”

dresden-bombardement

Koster had vijf jaar lang hulp van een therapeut van de Stichting 1940-1945. Die adviseerde hem om naar Dresden terug te keren. Samen met zijn vrouw ging hij terug en gooide er alles uit. “Dat is prettig, maar je raakt het toch niet kwijt.”

Geïnteresseerd in het gehele verhaal van Gerard Koster? Luister hier het interview

D.J. Smit heeft over de Nederlandse militairen in Duitse krijgsgevangenschap het boek Onder de vlaggen van Zweden en van het Rode Kruis. Een medisch-historische studie naar aspecten van internationale bescherming, hulp- en zorgverlening aan Nederlandse militairen in Duitse krijgsgevangenschap van 1940 tot 1945 (Den Haag 1996) geschreven. Dat is hier te vinden.